Telkens als er een goed wordt verkocht of een dienst wordt gepresteerd tegen vergoeding, wordt daarop btw geheven.
De bedoeling is dat de eindverbruiker van het goed of de dienst uiteindelijk de btw zal betalen. Dat resultaat wordt bereikt door één van de meest kenmerkende aspecten van het btw-stelsel: het recht op aftrek.
Het recht op aftrek kan als volgt worden samengevat: een persoon die btw aanrekent op zijn uitgaande facturen, mag de btw die hem op zijn inkomende facturen wordt aangerekend, aftrekken. Op die manier is de aan hem aangerekende btw niet kostenverhogend.
Het recht op aftrek behoort toe aan belastingplichtigen die btw aanrekenen op hun prestaties. Niet-btw-plichtigen (zoals particulieren) of personen die alleen vrijgestelde activiteiten uitoefenen (zoals vrijgestelde kunstenaars) hebben geen recht op aftrek. Voor hen is de btw altijd een extra kost.
Voorbeeld
Cd-verkoop |
Basisbedrag |
21% btw |
Aangerekend totaalbedrag |
Door te storten btw |
Platenfirma verkoopt aan groothandelaar |
1000 |
210 |
1210 |
210 |
Groothandelaar verkoopt aan platenwinkel |
1200 |
252 |
1452 |
252 (BTW inkomst ) – 210 (BTW uitgave ) = 42 (De groothandelaar stort 42 euro door aan de fiscus) |
Platenwinkel verkoopt aan klanten |
1500 |
315 |
1815 |
315 (BTW inkomst ) – 252 (BTW uitgave ) = 63 (De platenwinkel stort 63 euro door aan de fiscus) |
Uit het voorbeeld blijkt dat de btw neutraal is voor iedereen in de verkoopketen, behalve voor de eindverbruiker.
Het zijn uiteindelijk de klanten van de platenwinkel die de btw van 315 euro betalen zonder dat ze de mogelijkheid hebben om de betaalde btw af te trekken.